Een vast fundament

Les 23b

Het ongeloof van Israel; Gods oordelen en verlossingen (b)

Deze les is ook als film op YouTube te bekijken.

I. Jozua leidde Israël Kanaän in

De Israëlieten hadden 40 jaren in de woestijn rondgetrokken. De hele generatie die niet had geloofd dat God hen het beloofde land kon geven, was gestorven. Dit was Gods straf voor hen omdat zij maar ongelovig bleven. Ze weigerden Zijn woorden te geloven.

Zoals God had gezegd, stierven ook Mozes en Aäron voordat het volk het beloofde land inging. Numeri 20:12. Daarom wees God Jozua aan als nieuwe leider van Israël. Jozua 1:1-2.

De kinderen van degenen die God niet geloofden waren nu volwassen geworden. Nu ging de Heere ze naar Kanaän brengen. Jozua leidde de Israëlieten Kanaän in en God gaf hen het land dat Hij aan Abraham en z’n nakomelingen beloofd had. Zie onder meer Deuteronomium 34:4.

Ook voor ons gaat het erom dat wij Gods Woord geloven. Als wij Hem niet geloven zullen wij net als de Israëlieten in onze zonden sterven.

In Jozua 1 tot en met 11 wordt beschreven hoe de Israëllieten het beloofde land veroverden. In Jozua 11:23 staat dan:

Zo nam Jozua heel dat land in, overeenkomstig alles wat de HEERE tegen Mozes gezegd had. Jozua gaf het aan Israël in erfelijk bezit, volgens hun afdelingen wat hun stammen betreft. En het land rustte van de strijd.

En later, in Jozua 23:14 staat:

En zie, ik ga heden de weg van heel de aarde, en u weet met heel uw hart en met heel uw ziel dat er geen enkel woord van al de goede woorden die de HEERE, uw God, over u gesproken heeft, onvervuld gebleven is. Alles is uitgekomen voor u, geen enkel woord ervan is onvervuld gebleven.

Dit zei Jozua vlak voordat hij zou gaan sterven.

J. Israël ging de afgoden dienen na de dood van Jozua

Toen Jozua leefde dachten de Israëlieten aan God. Zie Jozua 24:31 en Richteren 2:7. Maar nadat Jozua en de generatie die Gods wonderen in de woestijn gezien had, gestorven was, vergaten de Israëlieten God. Ze volgden de volken die de echte God niet kenden, ze maakten afgoden en bogen zich voor hen neer. Richteren 2:10.

Toen het volk Israël onderweg was van Egypte naar Kanaän, hadden ze afgodsbeelden met zich meegenomen.

Amos 5:26 Ja, u hebt de tent van Moloch meegedragen en de ster van uw god Remfan, de afbeeldingen die u gemaakt hebt om ze te aanbidden.

Omdat de Kanaänieten afgodendienaars waren, wilde de Heere God hen uit het land jagen en het land Kanaän aan de Israëlieten geven. Maar Israël bleef maar steeds ongehoorzaam aan de Heere God. Daarom liet God het gebeuren, dat sommige Kanaänieten in het land bleven. Zie Richteren 3:4 en Psalm 106:34-40.

Israël was zelfs gaan wonen tussen deze afgodendienaars. In plaats van God te geloven, namen ze de verkeerde godsdienst van de Kanaänieten over. Lees maar in Richteren 2:

11 Toen deden de Israëlieten wat slecht was in de ogen van de HEERE en zij dienden de Baäls.
12 Zij verlieten de HEERE, de God van hun vaderen, Die hen uit het land Egypte had geleid, en gingen achter andere goden aan, goden van de volken die rondom hen woonden. Zij bogen zich voor hen neer en verwekten de HEERE tot toorn.

De Kanaänieten aanbaden valse goden zoals Baäl en Ashtaroth. Zie Richt. 2:13-14. Satan had deze Kanaänieten misleid door hen te laten denken dat ze echte goden aanbaden. Ze begrepen niet dat ze Satan en z’n demonen aanbaden. De Heere strafte Israël, omdat ze Hem vergaten en afgoden aanbaden. God vond het goed en liet het gebeuren dat de volken rondom de Israëlieten haatten. Deze volken haalden in oorlogen de overwinning op de Israëlieten. Richteren 2:14-15. De Heere had de Israëlieten vooraf gewaarschuwd dat dit zou gebeuren als zij niet alleen Hem zouden aanbidden. Numeri 33:51-56. God verandert niet, Hij doet wat Hij zegt.

Thema: God is betrouwbaar; Hij verandert nooit

K. De tijden van de richters

Als het volk Israël zich bekeerde, gaven ze toe aan God dat ze zondig waren en dat ze Zijn hulp nodig hadden. In die tijd koos Hij een man of vrouw om hen uit de handen van de vijand te redden. Deze door God gekozen leiders en bevrijders, werden richters genoemd.

Maar steeds opnieuw vergaten de Israëlieten de Heere. Daarom liet God toe dat ze steeds opnieuw door de vijand verslagen werden. Lees maar in Richteren 2:16-19:

16 ... En de HEERE deed richters opstaan, die hen verlosten uit de hand van hen die hen plunderden.
17 Zij luisterden echter ook niet naar hun richters, maar gingen als in hoererij achter andere goden aan en bogen zich voor hen neer. Al snel waren zij afgeweken van de weg die hun vaderen gegaan waren, toen die luisterden naar de geboden van de HEERE. Zíj deden zo niet.
18 En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter, want het berouwde de HEERE vanwege hun gekerm over hen die hen onderdrukten en die hen in het nauw brachten.
19 Maar bij het sterven van de richter gebeurde het dat zij zich weer afkeerden en nog verderfelijker handelden dan hun vaderen, door achter andere goden aan te gaan, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen. Zij gaven geen van hun daden op en evenmin hun halsstarrige levenswandel.

Ook al waren de Israëlieten ongehoorzaam en moest God hen straffen, Zijn liefde voor hen veranderde niet. Jesaja 41:8-10 en Jesaja 44:6-8. God beschermde Israël omdat uit dit volk de Verlosser zou komen. Ook wilde God dat de wereld over Hem zou horen. We kunnen God alleen door de Bijbel leren kennen. Via het volk Israël gaf God de meeste gedeelten van de Bijbel. Romeinen 3:1-2.

L. De tijden van de koningen

Van alle volkeren was Israël heel bevoorrecht omdat God hun koning was. Maar Israël verwierp God en wilde een koning net als de volkeren rondom hen. Toen de richter Samuel leefde, gebeurde dit, lees maar in 1 Samuel 8:

6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons leiding te geven, was dit woord kwalijk in de ogen van Samuel. En Samuel bad tot de HEERE.
7 Maar de HEERE zei tegen Samuel: Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat zij tegen u zeggen; want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn.

God ging toch op hun verzoek in. En vele koningen heersten over Israël. Een paar van deze koningen geloofden God, maar de meerderheid geloofde God niet. Zij aanbaden afgoden en leidde de mensen van Israël tot zonde tegen Gods geboden.

David was net als anderen een geboren zondaar. Maar hij wíst dat hij een zondaar was en dat zijn enige hoop in God was, in Zijn genade. Omdat David de Heere vertrouwde, werd hij door God aanvaard.

M. David, de grote koning van Israël

David was de grootste en bekendste koning van Israël. In 2 Samuel 5:4 wordt beschreven dat hij koning werd. David geloofde echt in de Heere en wilde Hem in alles gehoorzamen, veel andere koningen van Israël deden dat niet.

David was ook één van Gods profeten. God koos David uit om veel gedeelten te schrijven die nu nog steeds in de Bijbel staan. David schreef veel Psalmen, dit zijn liederen van aanbidding aan God voor Zijn liefde en genade.

N. David wilde de tempel te bouwen

Omdat David zelf in een mooi paleis woonde, wilde hij ook voor God een huis bouwen. Herinner dat God gekozen had om bij de mensen te zijn. Daarom had Hij opdracht gegeven om de tabernakel te laten bouwen. Zie les 22.

David wilde dat de Heere een vaste en blijvende plaats zou hebben waar de mensen Hem zouden kunnen aanbidden. God vertelde David 2 Samuel 7:12-19 dat niet hij maar zijn zoon deze nieuwe plaats zou bouwen. God gaf David dezelfde belofte die Hij aan Abraham, Isaäk en Jacob had gegeven. De Heere beloofde aan David dat de Verlosser uit zijn familie zou komen. Deze grote Nakomeling van David zou voor altijd als koning heersen. God vergat Zijn belofte om een Verlosser te sturen niet.

Thema: God is betrouwbaar; Hij verandert nooit

O. Salomo bouwde de tempel

David maakte voorbereidingen voor het huis van de Heere, dat in Jeruzalem gebouwd zou worden. 1 Kronieken 22:2-5. Voordat David stierf, gaf hij z’n zoon Salomo de verantwoordelijkheid voor de bouw van het huis van God. 1 Kronieken 22:6-16.

In 1 Kronieken 29:26-28 staat dat Salomo koning werd over heel Israël nadat zijn vader David stierf. Salomo bouwde het huis van de Heere in Jeruzalem. 2 Kronieken 2:1 en 2 Kronieken 5:1. De tabernakel, die van dierenhuiden was gemaakt, was nu niet meer nodig. Dit nieuwe huis van God werd de tempel genoemd. De tempel had dezelfde kamers en inrichting als de tabernakel. Nog steeds mocht niemand in het Heilige der Heiligen komen, dat door een dik gordijn afgescheiden was. Alleen de Hogepriester mocht daar één keer per jaar komen. Het dikke gordijn was een symbool van de scheiding tussen de heilige God en de zondige mens.

Toen de tempel gewijd werd en er offers gebracht werden aan de Heere, kwam de Heere en ging het Heilige der Heiligen binnen net als Hij bij de tabernakel gedaan had. 2 Kronieken 5:2-7:10.

P. Vele koningen regeerden over Israël nadat Salomo stierf

Na de dood van Salomo ontstond er ruzie in Israël over de vraag wie er koning zou worden. 1 Kon. 11:9-13 en 31-37. Er kwam uiteindelijk een splitsing en er ontstonden twee koninkrijken: de tien noordelijke stammen werden Israël genoemd en de twee zuidelijke stammen (Juda en Benjamin) heetten vanaf dat moment Juda, genaamd naar de grootste stam. Na de naam Juda werden de mensen van het volk Israël later Joden genoemd.

We hebben zojuist een groot gedeelte van de geschiedenis van Israël behandeld. We gaan snel door het Oude Testament, zodat we een overzicht van Gods boodschap aan ons kunnen krijgen. In de volgend les zullen we naar de profeten van God gaan kijken die Gods woorden aan Israël en de omringende volkeren doorgaven. En we zullen kijken naar het antwoord van de Israëlieten op Gods strenge waarschuwingen.

Vragen

  1. Hoe leefden de oorspronkelijke bewoners van het land Kanaän? (uit deel A)
    Antw. Ze leefden erg slecht en dienden afgoden.
  2. Wie geloofden wel dat God het land Kanaän kon geven aan het volk Israël? (uit deel B)
    Antw. Jozua en Kaleb, twee van de twaalf verspieders.
  3. Wie mochten het beloofde land niet in? (uit deel C)
    Antw. Het hele volk Israël, iedereen van 20 jaar en ouder, behalve Jozua en Kaleb.
  4. Waarom stuurde God slangen? (uit deel G)
    Antw.
    a. Omdat het volk Israël mopperde en klaagde.
    b. Omdat ze God niet vertrouwden.
  5. Wat moesten de Israëlieten doen om in leven te blijven nadat ze gebeten waren door een slang?
    Antw. Ze moesten geloven dat het waar was wat God zei en kijken naar de koperen slang die Mozes op een paal had gemaakt.
  6. Waarom liet God het toe dat de Israëlieten in Kanaän werden verslagen en gehaat door andere volken? (uit deel J)
    Antw. Omdat ze de Heere vergaten en afgoden dienden.
  7. Veranderde Gods liefde voor Zijn volk Israël toen ze steeds zo ongehoorzaam waren? (uit deel K)
    Antw. Nee, God moest hen wel straffen, maar Hij bleef Zijn volk liefhebben.
  8. God had een Verlosser beloofd, steeds opnieuw. Nu zei Hij tegen één van Israëls koningen, dat deze Verlosser een Nakomeling van hem zou zijn. Welke koning bedoelen we dan? (uit deel N)
    Antw. Koning David.
  9. De Tabernakel werd vervangen door de tempel. Mocht iedereen daar in? (uit deel O)
    Antw. Nee, net als bij de Tabernakel waren er het Heilige en het Heilige der Heiligen. Alleen de dienstdoende priester of Hogepriester mocht er naar binnen.
  10. Het dikke gordijn dat tussen de twee ruimten van de tempel hing, beeldde ook iets uit. Weet je wat dat was? (uit deel O)
    Antw. Het beeldde uit dat er een scheiding was tussen de heilige God en de zondige mens.

Teksten

Inleiding
Exodus 20:18
Exodus 16:35

Deel A
Deuteronomium 1:19-21
2 Petrus 3:9
Jozua 24:19
Jozua 2:9 en 10
Numeri 13:1 en 2
Numeri 13:3
Numeri 13:25-33

Deel B
Numeri 13:30

Deel C
Numeri 14:1-4
Numeri 14:26-32

Deel D
Exodus 15:22
Exodus 17:1-6

Deel E
Numeri 20:7 en 8
Numeri 20:10 en 11

Deel F
Numeri 20:12

Deel G
Numeri 21:4 en 5
Numeri 21:6
Numeri 21:7a

Deel H
Psalm 145:18-19
Romeinen 10:13
Numeri 21:8
Numeri 21:9
Hebreeën 3:17-4:2

Deel I
Jozua 1:1 en 2
Deuteronomium 34:4
Jozua 11:23
Jozua 23:14

Deel J
Jozua 24:31
Richteren 2:7
Richteren 2:10
Richteren 3:4
Psalm 106:34-40
Richteren 2:11 en 12
Richteren 2:13 en 14
Numeri 33:51-56

Deel K
Richteren 2:16-19
Jesaja 41:8-10
Jesaja 44:6-8
Romeinen 3:1 en 2

Deel L
1 Samuel 8:6 en 7

Deel M
2 Samuel 5:4

Deel N
2 Samuel 7:12-19

Deel O
1 Kronieken 22:2-5
1 Kronieken 22:6-16
1 Kronieken 29:26-28
2 Kronieken 2:1
2 Kronieken 5:1
2 Kronieken 5:2-7:10

Deel P
1 Koningen 11:9-13 en 31-37