Een vast fundament
Les 14
God gaf Isaäk en bevrijdde hem van de dood, en hoe het verder gaat met Abraham en zijn familie
Deze les is ook als film op YouTube te bekijken.
In de vorige les hebben we gehoord dat Abraham God geloofde. Ook dat God Abrahams geloof tot gerechtigheid rekende. (In Gods ogen werd Abraham door geloof helemaal rechtvaardig - niet omdat hij zo goed zijn best deed, of omdat hij niet zondigde). Vandaag gaan we kijken naar de grootste test van Abrahams geloof.
Maar belangrijker dan Abrahams geloof, is de trouwe God die hij geloofde. Als we zeggen dat God “trouw” is, bedoelen we: je kan op God vertrouwen, Hij dóet wat Hij zegt, altijd.
Genesis 22
1 En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
2 Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
3 Toen stond Abraham 's morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.
4 Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte.
5 Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.
6 Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen.
7 Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, hier ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?
8 Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
9 En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout.
10 Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.
11 Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
12 Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.
13 Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn horens verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.
14 En Abraham gaf die plaats de naam: De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden.
15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel.
16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt,
17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.
18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.
19 Daarna keerde Abraham terug naar zijn knechten. Zij stonden op en gingen samen naar Berseba. En Abraham bleef in Berseba wonen
God doet wat Hij belooft: Hij gaf Abraham en Sara een zoon
Zelfs al waren Abraham en Sara te oud om kinderen te krijgen, God had beloofd dat Hij hen een zoon zou geven. Abraham was nu 100 jaar oud en Sara 90.
Sara had gelachen toen God zei dat ze een kind zouden krijgen. Zij wist dat het menselijk gezien nooit zou kunnen. Maar voor God is niets onmogelijk! Hij kan alles doen wat Hij wil doen.
Genesis 18:12 Daarom lachte Sara in zichzelf: Zal ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en ook mijn heer oud is?
Jeremia 32:17 Ach, Heere HEERE! Zie, Ú hebt de hemel en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekte arm. Niets is voor U te wonderlijk.
Thema: God is almachtig
Heel veel jaren waren voorbijgegaan sinds God voor de eerste keer Abraham de belofte van een zoon had gegeven. En God was niet van gedachten veranderd. Sara kreeg een zoon zoals God beloofd had.
Thema: God is betrouwbaar; Hij verandert nooit
Maleachi 3:6a Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd.
Lees wat er staat in Genesis 21:1-3:
1 De HEERE nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de HEERE deed bij Sara zoals Hij gesproken had.
2 Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had.
3 Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam Izak.
Abraham en Sara noemden hun zoon Izak/Isaäk.
God kon beslissen om Abraham en Sara een zoon te geven, omdat Hij de Schepper van alle mensen is.
Zie ook Handelingen 17:25
Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft.
Abraham en Sara zijn van God, ze behoren aan God toe en hun zoon Isaäk is ook Gods eigendom.
Zie ook 1 Kronieken 29
11 Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles.
12 Rijkdom en eer komen van voor Uw aangezicht, en U heerst over alles. In Uw hand is kracht en macht, in Uw hand is het om ieder groot te maken en sterk te maken.
God beval Abraham om z’n zoon Isaäk te offeren
Er gingen vele jaren voorbij en Isaäk groeide op en werd een jonge man. Zijn vader en moeder hielden van hem. Abraham geloofde dat al Gods beloften over de komende Verlosser door Isaäk en z’n nakomelingen vervuld zouden worden. Maar op een dag vroeg God Abraham om iets heel onverwachts en moeilijks te doen.
Thema: God communiceert met de mens
In Genesis 22:1 en 2 staat:
1 En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
2 Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
God testte Abraham om te kijken: Van wie houd je meer, van je zoon of van Mij?
Omdat Isaäk niet in de eerste plaats van Abraham en Sara was, maar van God, kon God dit van Abraham vragen.
Zo ben jij, als schepsel van God, ook Gods eigendom. God heeft jou gemaakt. Hij heeft jou ouders gegeven die voor je mogen zorgen. Je ouders zeggen: “Hij is mijn zoon, zij is mijn dochter”, maar ook zij weten dat er Iemand is, van Wie jij in de eerste plaats bent.
Abraham geloofde God
Denk erover na wat God van Abraham vroeg. Na zo lang wachten een zoon gekregen en deze nu offeren?!
Kon God zoiets vragen?!
Was God van gedachten veranderd over Isaäk en alles wat Hij ooit beloofd had? Hoe kon alles gebeuren wat God beloofd had als Isaäk door Abraham gedood werd? Had God besloten dat de Verlosser niet één van Isaäks nakomelingen zou zijn?
God is niet gemeen, Hij is altijd heilig en goed.
Hoe reageerde Abraham?
Zelfs al vroeg God aan Abraham om z’n zoon Isaäk te offeren, hij twijfelde niet aan God. God is trouw.
Hoe kon hij zo reageren?
Hij kende en geloofde God. Hij wist dat God niet loog. Hij vertrouwde God en geloofde dat God toch Zijn woord zou houden. Abraham had ontdekt dat God niet ineens zou veranderen.
In Hebreeën 11:18b staat geschreven van Abraham: Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken.
Thema: De mens moet geloof hebben om bij God te kunnen komen en gered, behouden te worden
Abraham vertrouwde God. Daarom maakte hij meteen alles in orde om de reis te maken naar de plaats te gaan waar God hem heen zou leiden. Zie Genesis 22:3-5.
3 Toen stond Abraham 's morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.
4 Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte.
5 Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.
Isaäk stelde vragen
Isaäk had vast en zeker al veel offers gezien. De straf op de zonde is de dood, en daarom moest er altijd een dier geofferd worden in de plaats van de offeraar(s). Hij begreep niet waarom er geen schaap meegenomen werd. Het lijkt erop dat Abraham niet tegen Isaäk had gezegd wat God hem gezegd had, want in Genesis 22:8 staat: Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
Abraham geloofde God. God geloven is het belangrijkste dat we kunnen doen.
Alleen maar naar Gods Woord luisteren of Gods Woord bestuderen zal ons niet van Satans macht bevrijden. We moeten Gods Woord aannemen en Hem vertrouwen. Je kunt dit vergelijken met een doktersbezoek. Als je naar de dokter gaat en de dokter zou vertellen welk medicijn helpt, zou het dan genoeg zijn om alleen te luisteren? Zou je daardoor geholpen worden? Natuurlijk niet! En zo is het ook met God en Zijn Woord, de Bijbel. Alleen naar Gods Woord luisteren helpt ons niet.
Abraham heeft Isaäk vastgebonden en op het altaar gelegd
In Genesis 22:9 en 10 staat: En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.
Laten we hier heel even heel goed letten op Isaäk. Op de plaatjes in kinderbijbels wordt Isaäk vaak afgebeeld als een kleine jongen van maximaal zo'n tien jaar oud. Het Hebreeuwse woord dat in dit gedeelte van de Bijbel gebruikt wordt voor 'zoon' duidt op een leeftijd die hoger ligt. Het gaat hier om ‘jonge volwassenen in de leeftijd waarop ze in militaire dienst gaan’. Isaäk was oud genoeg om zich tegen zijn oude vader te verweren, om te proberen zich los te rukken toen Abraham hem wilde vastbinden en op het altaar leggen. Maar hij deed dit niet. Zijn vader hoefde hem niet te dwingen om te gehoorzamen. Het is duidelijk dat Isaäk vanuit zichzelf zich overgaf aan zijn vader zodat hij met hem mocht doen wat hij wilde. Hij wist dat zijn vader Abraham God gehoorzaamde.
Toen Isaäk eenmaal op het offer lag, was er geen ontvluchten meer mogelijk. Hij was gebonden en lag op het altaar. Abraham had het mes gepakt om hem te doden.
Net zoals de mensen in de dagen van Noach niet konden ontsnappen (zij die buiten de ark waren) en de mensen in Sodom en Gomorra niet konden ontsnappen was er ook geen ontsnapping mogelijk voor Isaäk.
Is er een mogelijkheid voor ons om te ontsnappen aan de dood en de eeuwige straf voor de zonden? Kunnen wij onszelf redden?
Nee! Alleen God kan ons bevrijden.
Laten we lezen wat God met Isaäk deed.
God voorzag in een ram om Isaäks plaats in te nemen
God redde Isaäk: God zei op het allerlaatste moment tegen Abraham dat hij z’n zoon niet moest doden. Lees maar wat er staat in Genesis 22:10-12: Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten. Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.
Isaäk was gered, maar nu was er geen offer meer voor God. Abraham en Isaäk hadden geen geschikt offer bij zich, maar God zorgde voor een ander offer in de plaats van Isaäk.
In Zijn genade zorgde God voor een ram dat geslacht kon worden in de plaats van Isaäk. In Genesis 22:13 staat: Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn horens verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.
God zorgde ervoor dat het ram met z’n horens in de struik vastzat.
Als het op een andere manier vast was geraakt, had het zichzelf waarschijnlijk verwond. En als het gewond was geraakt was het geen aanvaardbaar offer voor God geweest. God aanvaardt alleen wat perfect, volkomen is, omdat Hijzelf volkomen is. Zie Leviticus 22:19-22.
19 Om een welgevallen voor u te vinden, moet het een mannetje zonder enig gebrek zijn van de runderen, de schapen of de geiten.
20 Niets waaraan een gebrek is, mag u aanbieden, want dat zou u niet ten goede komen.
21 En als iemand de HEERE een dankoffer aanbiedt als inlossing van een gelofte of als een vrijwillige gave uit de runderen of het kleinvee, dan moet het zonder enig gebrek zijn, wil het u ten goede komen. Er mag geen enkel gebrek aan zijn.
22 Blinde, kreupele of verminkte dieren, of dieren met etterende wonden, uitslag of een huidziekte, deze mag u de HEERE niet aanbieden en daarvan mag u geen vuuroffer aan de HEERE op het altaar geven.
God zorgde voor een offer in de plaats van Isaäk.
God is trouw.
Hij hield Zijn belofte aan Abraham.
Door Isaäk zou God Abraham nakomelingen geven.
Thema: God is betrouwbaar; Hij verandert nooit
Abraham nam Isaäk van het altaar en legde de ram die God had gegeven erop. Dit dier kon gedood worden in plaats van Isaäk. Abraham doodde de ram en verbrandde het als een offer aan God. De ram stierf in Isaäks plaats. God redde Isaäk door voor een vervangend offerdier (een ram) te zorgen, dat in zijn plaats stierf.
Abraham geloofde God dat Hij de Verlosser zou sturen
In het vervolg van het verhaal, zoals dat beschreven staat in Genesis 22, kun je lezen dat Abraham de plaats waar God de ram gegeven had "Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden" genoemd had. Zie Genesis 22:14. Abraham geloofde dat God ook voor de Verlosser zou zorgen om de mensen van de macht van Satan te redden en van de eeuwige straf.
Zie ook Galaten 3:6-9.
6 Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend.(in Gods ogen rechtvaardig)
7 Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.
8 En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.
9 Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.
De volgende keer gaan we het hebben over de nakomelingen van Abraham, en hoe God met de mensen ‘werkte’.