Zorg

Over de zorg van God

Psalm 121
1 Een pelgrimslied. Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. 2 Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft. 3 Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. 4 Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen. 5 De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand. 6 De zon zal u overdag niet steken, de maan niet in de nacht. 7 De HEERE zal u bewaren voor alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. 8 De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid.

Psalm 139
1 Een psalm van David, voor de koorleider. HEERE, U doorgrondt en kent mij. 2 Ú kent mijn zitten en mijn opstaan, U begrijpt van verre mijn gedachten. 3 U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, U bent met al mijn wegen vertrouwd. 4 Al is er nog geen woord op mijn tong, zie, HEERE, U weet het alles. 5 U sluit mij in van achter en van voren, U legt Uw hand op mij. 6 Dit kennen – het is mij te wonderlijk, te hoog, ik kan er niet bij. 7 Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten? 8 Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar. 9 Nam ik vleugels van de dageraad, woonde ik aan het einde van de zee, 10 ook daar zou Uw hand mij leiden en Uw rechterhand mij vasthouden. 11 Zei ik: Ja, duisternis zal mij opslokken! – dan is de nacht een licht om mij heen. 12 Zelfs de duisternis maakt het voor U niet duister, maar de nacht licht op als de dag, de duisternis is als het licht. 13 Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven. 14 Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed. 15 Mijn beenderen waren voor U niet verborgen, toen ik in het verborgene gemaakt ben en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde. 16 Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien, en zij alle werden in Uw boek beschreven, de dagen dat zij gevormd werden, toen er nog niet één van hen bestond. 17 Daarom, hoe kostbaar zijn mij Uw gedachten, o God, hoe machtig groot is hun aantal. 18 Zou ik ze tellen? Zij zijn talrijker dan korrels zand; ontwaak ik, dan ben ik nog bij U. 19 O God, breng de goddeloze om! Mannen van bloed, ga weg van mij. 20 Want met listige plannen spreken zij over U en zij zetten Uw vijanden aan tot valsheid. 21 Zou ik niet haten, HEERE, wie U haten, walgen van wie tegen U opstaan? 22 Ik haat hen met een volkomen haat, mijn eigen vijanden zijn het. 23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. 24 Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.

1 Petrus 5:7 Werp al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u.

Psalm 23
1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets. 2 Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren. 3 Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam. 4 Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. 5 U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders; U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over. 6 Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.

Psalm 56
1 Een gouden kleinood van David, voor de koorleider, op ‘Duif op verre eiken’; toen de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. 2 Wees mij genadig, o God, want de sterveling wil mij opslokken; de hele dag onderdrukt mij de bestrijder. 3 Mijn belagers willen mij de hele dag opslokken, want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste! 4 Op de dag dat ik vrees, vertrouw ík op U. 5 In God prijs ik Zijn woord, op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou een schepsel mij kunnen doen? 6 De hele dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade. 7 Zij scholen samen, zij verbergen zich; zij letten op mijn voetstappen, omdat zij loeren op mijn leven. 8 Zouden zij bij zoveel onrecht vrijuit gaan? Stort de volken neer in toorn, o God! 9 Ú hebt mijn omzwervingen geteld; doe mijn tranen in Uw kruik. Staan zij niet in Uw register? 10 Dan zullen mijn vijanden terugdeinzen, op de dag dat ik roep. Dit weet ik: dat God met mij is. 11 In God prijs ik het woord, in de HEERE prijs ik het woord. 12 Ik vertrouw op God, ik vrees niet; wat zou de mens mij kunnen doen? 13 O God, op mij rusten geloften, aan U gedaan; ik zal ze aan U met dankzegging nakomen. 14 Want U hebt mijn ziel gered van de dood, – hebt U niet mijn voeten voor struikelen behoed? – zodat ik voor Gods aangezicht zal wandelen in het licht van de levenden.

Filippenzen 4:4-7 4 Verblijd u altijd in de Heere; ik zeg het opnieuw: Verblijd u. 5 Uw welwillendheid zij alle mensen bekend. De Heere is nabij. 6 Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; 7 en de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus.

Romeinen 8:25-28, 31-39
25 Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit. 28 En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn. Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken? 33 Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt. 34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? 36 (Zoals geschreven staat: Want omwille van U worden wij de hele dag gedood, wij worden beschouwd als slachtschapen.) 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, 39 noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.

Mattheus 10:28-31
28 En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel. 29 Worden niet twee musjes voor een penninkje verkocht? En niet een van die zal op de aarde vallen buiten uw Vader om. 30 En ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld. 31 Wees dus niet bevreesd, u gaat veel musjes te boven.