Er was eens iemand die met zijn gezin wat krap behuisd was. Ook moesten ze regelmatig verhuizen van de ene naar de andere plek. Op een dag was het weer eens zover dat ze moesten verhuizen. Hij zag zijn vrouw hard werken om alles weer op tijd ingepakt te krijgen. Voor de zoveelste keer. Hij kon het niet langer aanzien, en zei tot God: “O God, kijkt U toch eens, moet dat nu altijd zo doorgaan? Wat een getob! Heeft u dan geen permanent plekje voor ons?” Hij was nauwelijks uitgesproken, of met kracht kwam het volgende Goddelijke antwoord in zijn hoofd: “De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge” (Lukas 9:58). De man schaamde zich diep. Hij had om een permanent plekje gevraagd, maar zijn Meester, de Heere Jezus Christus, had niet eens een plekje waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen.

De man had al wat ervaring opgedaan met hoe God omging met mensen. Hij begreep ook dat de Heere nog een andere bedoeling had met hem die tekst te laten zien. Hij begreep dat de Heere nu eerst liet zien dat hij geen enkel recht had op een permanent plekje, en als hij dat erkend zou hebben, dat God dan, enkel uit genade, een permanent plekje zou geven. En zo gebeurde het na een aantal jaren ook. Puur en enkel uit onverdiende genade.

Wat blijft staan is dit: De Heere Jezus laat zien dat het leven van iemand die Hem volgt niet over rozen zal gaan.

Lukas 9
23 En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij. 24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal het behouden. ... 57 En het geschiedde op den weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. 58 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge. 59 En Hij zeide tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst mijn vader begrave. 60 Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk Gods. 61 En ook een ander zeide: Heere, ik zal U volgen; maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid neme van degenen, die in mijn huis zijn. 62 En Jezus zeide tot hem: Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.