Alleen

Voor hen die alleenstaand zijn, of die zich alleen voelen, en dat de Heere bij hen is

1 Korinthe 12:12-18
12 Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus. 13 Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt. 14 Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele. 15 Als de voet zou zeggen: Omdat ik geen hand ben, ben ik niet van het lichaam, is hij daarom dan niet van het lichaam? 16 En als het oor zou zeggen: Omdat ik geen oog ben, ben ik niet van het lichaam, is het daarom dan niet van het lichaam? 17 Als het hele lichaam oog was, waar zou het gehoor zijn? Als het hele lichaam gehoor was, waar zou de reuk zijn? 18 Maar nu heeft God de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats gegeven zoals Hij gewild heeft.

Psalm 16:7-11
7 Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven; zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren. 8 Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. 9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen. 10 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet. 11 U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd.

Psalm 25:14-18
14 Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, Zijn verbond maakt Hij hun bekend. 15 Mijn ogen zijn voortdurend gericht op de HEERE, want Hij bevrijdt mijn voeten uit het net. 16 Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. 17 De benauwdheden van mijn hart hebben zich wijd uitgestrekt, bevrijd mij uit mijn angsten. 18 Zie mijn ellende en mijn moeite, neem weg al mijn zonden.

Psalm 139
1 Een psalm van David, voor de koorleider. HEERE, U doorgrondt en kent mij. 2 Ú kent mijn zitten en mijn opstaan, U begrijpt van verre mijn gedachten. 3 U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, U bent met al mijn wegen vertrouwd. 4 Al is er nog geen woord op mijn tong, zie, HEERE, U weet het alles. 5 U sluit mij in van achter en van voren, U legt Uw hand op mij. 6 Dit kennen – het is mij te wonderlijk, te hoog, ik kan er niet bij. 7 Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten? 8 Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar. 9 Nam ik vleugels van de dageraad, woonde ik aan het einde van de zee, 10 ook daar zou Uw hand mij leiden en Uw rechterhand mij vasthouden. 11 Zei ik: Ja, duisternis zal mij opslokken! – dan is de nacht een licht om mij heen. 12 Zelfs de duisternis maakt het voor U niet duister, maar de nacht licht op als de dag, de duisternis is als het licht. 13 Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven. 14 Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed. 15 Mijn beenderen waren voor U niet verborgen, toen ik in het verborgene gemaakt ben en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde. 16 Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien, en zij alle werden in Uw boek beschreven, de dagen dat zij gevormd werden, toen er nog niet één van hen bestond. 17 Daarom, hoe kostbaar zijn mij Uw gedachten, o God, hoe machtig groot is hun aantal. 18 Zou ik ze tellen? Zij zijn talrijker dan korrels zand; ontwaak ik, dan ben ik nog bij U. 19 O God, breng de goddeloze om! Mannen van bloed, ga weg van mij. 20 Want met listige plannen spreken zij over U en zij zetten Uw vijanden aan tot valsheid. 21 Zou ik niet haten, HEERE, wie U haten, walgen van wie tegen U opstaan? 22 Ik haat hen met een volkomen haat, mijn eigen vijanden zijn het. 23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. 24 Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.

Mattheus 28:20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen.

Johannes 14:18 Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom weer naar u toe.

Johannes 15:7 Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.

Hebreeën 13:5 Laat uw handelwijze zonder geldzucht zijn. Wees tevreden met wat u hebt, want Hij heeft Zelf gezegd: Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten.

Psalm 34:16-19
16 De ogen van de HEERE rusten op de rechtvaardigen, Zijn oren zijn gericht op hun hulpgeroep. 17 Het aangezicht van de HEERE is tegen hen die kwaad doen: Hij zal hun nagedachtenis van de aarde uitroeien. 18 Zij roepen en de HEERE hoort, Hij redt hen uit al hun benauwdheden. 19 De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, Hij verlost de verbrijzelden van geest.